Ik heb dit stukje maar even zo genoemd omdat ik mijn kas al sinds gisterenmorgen zit op te vreten. Toen zat ik namelijk in de auto met de radio aan waar toevallig het nieuws op was. Het hoofdpunt van dat nieuws? Dat de resultaten van de peilingstoetsen wiskunde in het basisonderwijs gezakt t.o.v. de vorige testen in 2016. En die waren al zwak. Kinderen zouden geen percentage meer kunnen berekenen en ook een oppervlakte berekenen zou moeilijk zijn. Ik voelde in mij direct het vuur opborrelen en moest mezelf een beetje intomen om niet tegen de radio te beginnen schreeuwen. Dat werd er trouwens niet beter op toen ik las dat meneer Weyts een bindende proef wil voor beginnende leerkrachten en een proef voor zowel 4e als 6e leerjaar.
Ik ben dus boos, gefrustreerd en verdrietig. En weet eigenlijk zelfs ook niet waar te beginnen met mijn uitleg.

Misschien moet ik eerst wat achtergrond geven over mezelf. Acht jaar heb ik in de lagere school gewerkt. In die periode heb ik heel wat functies gehad: (aanvullend) klasleerkracht, zorgleerkracht, leerkracht anderstalige nieuwkomers, ICT-leerkracht, zorgcoördinator en zelfs een paar maanden vervangend directie. Dat is een heel afwisselend takenpakket geweest en dat was heel bewust. Ik was een leerkracht die altijd heel duidelijk aangaf dat ik geen eigen klas wou. Die zijn redelijk zeldzaam moet ik zeggen. Bij mij waren “de losse uren” een vrijwillige keuze. Omdat ik wist dat ik het niet zou kunnen. De reden dat ik hier op deze donderdagnamiddag dit zit te typen en niet in een lagere school rondloop is o.a. omdat ik die losse uren niet meer kon doen en omdat ik weet dat ik een klas niet zou kunnen doen zoals ik het zou willen.
Niet met 25 kinderen in een klas van wie het niveau verspreid ligt over 4 of 5 leerjaren. Want dat is zo. Ik heb op school kinderen gehad die in het 5e lj zaten maar wiskundeleerstof uit het 2e leerjaar deden. In diezelfde klas zat er een kind dat voorsprong had en dus eigenlijk wiskunde 6e lj nodig had. Begin er maar aan in uw ééntje. Of als je geluk hebt, met een “halve” zorgleerkracht erbij.
Ook niet met 25 kinderen die allemaal op hetzelfde moment hetzelfde moeten doen. In de meeste lagere scholen leren kinderen dingen af. Ik ken kleuterjuffen, die elk jaar opnieuw verbaasd zijn dat kinderen in het eerste leerjaar niet zelfstandig kunnen werken terwijl ze dat in de kleuterschool perfect konden. Dat komt niet per se door de leerkrachten in het eerste leerjaar, maar wel door het onderwijssysteem dat je bijna dwingt om iedereen op hetzelfde moment hetzelfde te laten doen. Een kleuterschool wordt in dat opzicht jammer genoeg gezien als “een veredelde kinderopvang” terwijl in de lagere school het echte werk gaat beginnen en dat blijkbaar alleen kan met een leerkracht die vertelt wat er op welk moment wanneer dient te gebeuren.
Ook niet met 25 kinderen die in de knoop zitten met zichzelf. Omdat de ouders gescheiden zijn en dat moeilijk loopt. Omdat mama en papa allebei voltijds moeten gaan werken om rond te komen en de kinderen van hot naar her moeten. Omdat mama en papa het niet rond krijgen en er geldproblemen zijn waardoor het kind geen deftige kledij of deftig eten heeft. Omdat het kind uit zijn thuisland gevlucht is. Omdat het kind gepest wordt door een ander kind dat zich ook niet goed in zijn vel voelt. Omdat het kind faalangstig is en constant onder spanning staat uit schrik iets verkeerd te doen of iets niet te weten. Omdat een kind gevoelig is en veel te veel prikkels krijgt in zo’n grote klas.
Dat laatste is voor mij één van de redenen geweest waarom ik bedankt heb voor de job van klasleerkracht en hier nu zit. Ik zou elke avond doodmoe zijn van het proberen om 25 kinderen te geven wat ze nodig hebben. Van te proberen om 25 kinderen stil te krijgen. Van te proberen een ruzie deftig uit te praten tussen 3 van die 25 kinderen zonder dat de 22 andere kinderen de boel op stelten zouden zetten. Ik zou doodmoe zijn en constant het gevoel hebben dat ik niet kan geven aan die kinderen wat ze nodig hebben.
Waar ik dan helemaal boos van word, zijn de maatregelen die dezelfde dag nog in de pers komen: een bindende proef voor beginnende leerkrachten want de kwaliteit van de leerkrachten moet omhoog. Het klopt dat er leerkrachten zijn waar ik mijn kinderen niet graag bij in de klas zou willen zetten, maar dat heeft vaak meer te maken met hun aanpak dan met hun kunnen. Het klopt ook dat er in mijn jaar in de lerarenopleiding maar een handvol mensen kwamen uit ASO en dat de rest uit TSO of BSO kwam*. Maar weet je? Toen ik in mijn laatste jaar Latijn-Talen zat en ik twijfelde tussen psychologie en lager onderwijs, was er welgeteld één leraar (die van Latijn nota bene) die mij aanmoedigde om voor lager onderwijs te kiezen. Alle anderen vonden het gek dat ik met een diploma Latijn-talen “maar” voor lager onderwijs zou kiezen. Misschien is het beter om daar eens werk van te maken, van die perceptie in plaats van van zo’n bindende proef. Want weet ge, er zijn heel wat potentiële leerkrachten die misschien nog niet de juiste inhoudelijke kennis hebben, maar die heel gemotiveerd zijn om daaraan te werken. Ik weet niet of meneer Weyts ervan op de hoogte is dat die motivatie er juist voor zorgt dat er geleerd wordt. En niet één of andere test die mensen weeral maar eens in het hoekje van “de gefaalde” duwt.
Ik ga nog even in op enkel citaten uit het artikel op de website van vrtnws omdat ik een paar keer tranen in mijn ogen kreeg van frustratie.
Ook inhoudelijk moeten we samen met de lerarenopleiding actualiseren en veel meer gaan voorbereiden op de praktijk van vandaag. De klas van vandaag is niet meer dezelfde als die van tien jaar geleden.”
Volgens Weyts heeft het lerarentekort van vandaag iets te maken met de onderwijskwaliteit. Als die kwaliteit verbetert, zal het onderwijs ook aantrekkelijker worden en dus meer leerkrachten lokken.
Ik denk het niet. Het onderwijs zal meer leerkrachten lokken als de omstandigheden van dat onderwijs beter worden. Als ze niet meer in hun ééntje voor een hele grote en diverse groep moeten gaan staan. Als ze niet meer belachelijk veel papierwerk moeten doen. Als ze niet meer elke middag moeten vergaderen voor de ene of de andere werkgroep. Als ze niet meer in hun ééntje 3x 25 werkboeken moeten verbeteren. En ja 3x want er is er minstens één voor wiskunde, taal en spelling. Als ze niet meer van interim naar interim moeten gaan om dan in juni (in het beste geval want het kan ook augustus zijn) te horen te krijgen of ze al dan niet een vaste job hebben het schooljaar erna.
Dat (Vlaanderen-brede proeven in bepaalde leerjaren van lager en secundair onderwijs) is volgens hem niet alleen nuttig om de evolutie van de onderwijskwaliteit te meten, maar ook omdat scholen zich dan kunnen vergelijken met “vergelijkbare scholen”. “Ik denk dat elke school wel wil weten of zij het beter of minder goed doen”, aldus de minister. Bijsturen kan dan, bijvoorbeeld met hulp van de inspectie.
Kijk, dat je als school wil weten hoe je kinderen presteren ten opzichte van de jaren ervoor, daar kan ik nog inkomen. Maar wat boeit het hoe de school om de hoek presteert ten opzichte van die van u? Kunnen we alstublieft eens stoppen om overal een wedstrijd van te maken? Om scholen op die manier tegen elkaar op te zetten? Om druk te leggen op leerkrachten en leerlingen om altijd maar beter te presteren? Het doel is toch dat kinderen een bepaalde kennis hebben, namelijk de eindtermen. Wat heeft een andere school daar dan mee te maken?
“Om te leren moet je mensen hebben die de leerstof geven”, zegt Vlaams Parlementslid Jean-Jacques De Gucht (Open VLD). “Als er geen leerkrachten zijn, kan je niet verwachten dat de leerstof op een goede manier wordt aangeleerd.”
Hier ga ik niet mee akkoord. Om te leren heb je iemand nodig die iets wil leren, die geïnteresseerd is in iets, die in zijn ontwikkeling klaar is. Dat heb je nodig om te leren. En ja, dan is het inderdaad fijn als er iemand is die je daarmee kan helpen. Die je kansen biedt om te leren. Die je stimuleert en mee kijkt hoe, wat, waar en wanneer. Maar heel vaak is er niet één juiste manier om iets te leren. Een kind dat leert stappen, leert dat toch ook niet standaard door met een loopwagentje rond te lopen? En toch ook niet standaard op de leeftijd van 12 maanden? En al helemaal niet doordat “een leerkracht” dat aanleert?
Ik wil niet ontkennen dat het geld dat aan de Digisprong gegeven is niet nuttig is. Die materialen en kennis zijn nodig. Ik zie de kinderen in “mijn” school nog rondlopen in de gangen op zoek naar laptops in andere klassen om toch maar even te kunnen typen of iets op te zoeken. Maar ik denk dat als je aan leerkrachten vraagt wat ze het liefst willen, laptops of extra handen op de werkvloer, dat het antwoord unaniem gaat zijn.
En kunnen we onze kinderen alstublieft ook tijd geven? Tijd om kind te zijn. Tijd om gewoon te zijn. Tijd om te leren op hun tempo en niet op dat van de boekjes.
* Ik wil hiermee absoluut niet zeggen dat TSO of BSO minderwaardig is aan ASO. Om te beginnen zitten er heel wat jongeren in TSO of BSO die zeker de capaciteiten hebben om een prachtige leerkracht te worden. En voor diegene die daar zitten en dat niet hebben: die hebben andere capaciteiten. Ik ben dan wel afgestudeerd in ASO, maar laat mij niets met elektriciteit doen of iemand zijn haar knippen want dat komt niet goed.
Bijna exact twee jaar geleden schreef ik ook al eens een stukje over het onderwijs en mijn idee daarover. Dat vind je hier terug.